Samenvatting van de vrijdagpreek door Hazrat Khalīfa-tul-Masīh V (moge Allah zijn Helper zijn) gehouden op 12 maart 2021

OPMERKING: Deze samenvatting is niet de complete vertegenwoordiging van de oorspronkelijke tekst en dient slechts als een herinnering.

Rechtgeleide Kaliefen – Hazrat Uthman (ra)

Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwudh en Surah al-Fatihah zei Hazrat Mirza Masroor Ahmad (aba) dat hij verder zou gaan met het belichten van incidenten uit het leven van Hazrat Uthman (ra).

Amir Mu’awiyyah’s voorstellen aan Hazrat Uthman (ra)

Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Uthman (ra) zijn laatste Hajj ongeveer een jaar voor zijn overlijden verrichtte. De rebellen waren toen al begonnen met het creëren van hun wanorde. Amir Mu’awiyyah had Hazrat Uthman (ra) vergezeld en stelde voor dat Hazrat Uthman (ra) met hem naar Syrië zou gaan, aangezien de wanorde aan het toenemen was. Hazrat Uthman (ra) antwoordde dat hij onder geen enkele omstandigheid de nabijheid van de Heilige Profeet (s) zou verlaten. Toen stelde Amir Mu’awiyyah voor dat hij een Syrisch leger zou sturen voor Hazrat Uthman’s (ra) bescherming. Hazrat Uthman (ra) antwoordde dat hij niet zou toestaan ​​dat een dergelijke uitgave zou worden gemaakt uit de financiële kas enkel voor zijn bescherming. Toen antwoordde Amir Mu’awiyyah dat de enige reden waarom deze wanorde kon ontstaan was dat seniore metgezellen aanwezig waren in Medina en de rebellen konden denken dat, nadat ze hadden afgerekend met Hazrat Uthman (ra), een van hen de verantwoordelijkheid zou nemen. Hazrat Uthman (ra) zou ze dus moeten wegsturen en hen over verschillende plaatsen moeten verspreiden. Hazrat Uthman (ra) antwoordde dat hij degenen die de Heilige Profeet (vzmh) had verzameld niet kon verspreiden.

Hierop brak Amir Mu’awiyyah in tranen uit en zei dat Hazrat Uthman (ra) op zijn minst zou moeten aankondigen dat, als er iets met hem zou gebeuren, Amir Mu’awiyyah toestemming had om tot vergelding over te gaan. Hazrat Uthman (ra) antwoordde dat wat er ook bestemd was te gebeuren, zou gebeuren, en hij dat hij geen toestemming had dit te doen.

Hazrat Uthman (ra) vermaant hen die de rebellen wilden aanvallen

Zijne Heiligheid (aba) zei dat terwijl Hazrat Uthman (ra) door de rebellen in zijn eigen huis gevangen werd gehouden, hij tegen de rebellen die hem gevangen hielden zei dat ze hem niet moesten doden. Hij zei dat als ze dat zouden doen, ze nooit samen zouden kunnen bidden, en dat ze ook nooit verenigd zouden zijn in de strijd tegen de vijand. Hij adviseerde hen om niet te vechten. De rebellen namen de woorden echter niet serieus. En dus bad Hazrat Uthman (ra) tot God, dat God zou noteren welke personen zijn huis hadden belegerd en deze opstand hadden veroorzaakt, en dat God hen dienovereenkomstig zou straffen. Er wordt verhaald dat al degenen die aan deze opstand hadden deelgenomen, uiteindelijk allemaal omkwamen.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat op de dag dat het huis van Hazrat Uthman (ra) werd belegerd, enkele metgezellen zich bij zijn huis hadden verzameld en erop stonden dat een groep gelovigen aanwezig zou blijven om Hazrat Uthman (ra) te helpen beschermen tegen de rebellen. Hazrat Uthman (ra) zei echter dat niemand zijn bloed mocht worden vergoten alleen voor hem, noch mocht iemand anders het bloed van anderen vergieten alleen voor hem.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Uthman (ra) op deze manier, tot het einde, de rebellen niet de geringste mogelijkheid gaf om hun gruwelijke daden en het vechten tegen hem en de gelovigen te rechtvaardigen.

De rebelse marteling van Hazrat Uthman (ra)

Zijne Heiligheid (aba) zei dat, toen de rebellen zagen dat toegewijde Moslims zich hadden verzameld bij de deur van Hazrat Uthman (ra), ze wisten dat het moeilijk zou zijn om zijn huis binnen te komen. Daarop besloten ze het huis van een van de buren binnen te gaan en van daaruit over een muur te klimmen. Toen ze het huis van Hazrat Uthman (ra) binnengingen, troffen ze hem aan terwijl hij de Heilige Koran reciteerde. Hazrat Uthman (ra) wist van tevoren dat dit de dag was waarop hij gemarteld zou worden, en daarom had hij twee mensen aangesteld om de wacht te houden bij de financiële kas, zodat, wat er ook gebeurde, niemand uit de financiële kas kon stelen.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat eerst de zoon van Hazrat Abu Bakr (ra) naar voren kwam en Hazrat Uthman (ra) hardhandig aan zijn baard trok. Hierop zei Hazrat Uthman (ra) tegen hem dat als zijn vader (Hazrat Abu Bakr (ra)) had geleefd, hij nooit op deze manier zou hebben gehandeld. Toen hij dit hoorde, ging hij weg en vertrok. De andere rebellen vorderden echter en een van hen sloeg Hazrat Uthman (ra) op het hoofd met een ijzeren staaf, en het bloed begon van zijn hoofd te druppelen. De rebellen schopten zonder enige achting tegen de Heilige Koran die Hazrat Uthman (ra) aan het reciteren was. Het bloed van Hazrat Uthman (ra) viel op het volgende vers:

‘… Allah zal u zeker voldoende zijn tegen hen, want Hij is de Alhorende, de Alwetende.’ (2: 138)

Toen bleven de rebellen hem aanvallen. Ze begonnen met hun zwaarden te slaan. Hazrat Uthman (ra) probeerde zich te verdedigen waardoor zijn hand werd afgesneden. Op dat moment zei Hazrat Uthman (ra) dat dit de hand waarmee voor het eerst de verzen van de Heilige Koran zijn opgeschreven (bij de samenvoeging van de Heilige Koran). Op dat moment kwam de vrouw van Hazrat Uthman (ra) naar voren en ging voor hem staan, maar die rebellen aarzelden niet eens om een ​​vrouw aan te vallen. Bij deze aanval werden haar vingers afgesneden. Daarna bleven ze Hazrat Uthman (ra) aanvallen totdat ze hem martelden. “Voorzeker, wij zijn van Allah en tot Hem zullen wij wederkeren”

Hazrat Uthman’s (ra) onbevreesdheid

Zijne Heiligheid (aba) ging verder met het citeren van de Tweede Kalief (ra) die het incident verhaalde en zei dat, terwijl de rebellen Hazrat Uthman (ra) aanvielen, ze grof taalgebruik gebruikten jegens zijn vrouw, en zelfs verder gingen dan dat door grof taalgebruik te gebruiken jegens Hazrat A’ishah (ra). Maar ondanks dit alles heeft Hazrat Uthman (ra) nooit het martelaarschap gevreesd. Zelfs eerder, toen hij wist dat deze wanorde aan het ontstaan ​​was, ging hij in zijn eentje naar de moskee om te bidden. Zelfs toen hij in zijn eigen huis gevangen zat, gaf hij de metgezellen (ra) de opdracht om terug naar huis te gaan, in plaats van bij hem te blijven om hem te beschermen. Zelfs toen de rebellen zijn huis binnenkwamen, ging hij zonder enige angst door met het reciteren van de Heilige Koran. Toen zelfs de zoon van Hazrat Abu Bakr (ra) naar voren rukte om hem aan te vallen, was hij in staat hem te kalmeren en hem tot rede te brengen. Alle incidenten die tot zijn martelaarschap leidden, laten dus duidelijk zien dat Hazrat Uthman (ra) niet eens de minste vorm van angst had.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat mensen pas na het martelaarschap van Hazrat Uthman (ra) het ware belang van Khilafat begonnen te begrijpen. Zijne Heiligheid (aba) legde vervolgens de buitengewone eigenschappen uit die Hazrat Uthman (ra) bezat. Zijne Heiligheid (aba) legde zijn gewaardeerde rang uit, en dat zelfs de Heilige Profeet (s) hem zeer respecteerde. Bijvoorbeeld, eens lag de Heilige Profeet (sa) en Hazrat Abu Bakr (ra) liep naar binnen, maar de Heilige Profeet (sa) bleef liggen. Toen kwam Hazrat Umar (ra) binnen, maar de Heilige Profeet (vzmh) bleef liggen. Toen kwam Hazrat Uthman (ra) naar binnen, en de Heilige Profeet (vzmh) begon onmiddellijk zijn kleding recht te trekken en zei later dat Hazrat Uthman(ra) een man was die een grote bescheidenheid bezat, en dus deed hij dit omdat hij zijn gevoelens in gedachten hield. Hazrat Uthman (ra) was een van die zes mensen aan wie de Heilige Profeet (sa) de blijde tijding van een verheven status gaf, en hij was een van die tien metgezellen aan wie de Heilige Profeet (sa) de blijde tijding van het paradijs gaf.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij in de toekomst door zou gaan met het belichten van incidenten uit het leven van Hazrat Uthman (ra).

Gebed voor overledenen

Zijne Heiligheid (aba) zei dat hij de dodengebed (in afwezigheid) zou leiden van de volgende overledenen: Maulvi Muhammad Idrees Sahib, Amina Nayga Kare Sahib, Noohi Kazak Sahib en Farhat Naseem Sahiba.