In dit derde millennium van onze tijdrekening belijdt, zoals ons wordt verteld, meer dan de helft van de wereldbevolking, die zo’n zes miljard mensen bedraagt, de een of andere godsdienst. Toch schijnt godsdienst te zijn verdwenen uit de dagelijkse gang van zaken en lijkt in dit hoofdstuk van het menselijke leven een bijkomstigheid te zijn geworden. Niet dat er in de wereld geen godsdienstige activiteit is – want we horen veel over acties die plaatsvinden in de naam van de godsdienst – maar eerder dat de kern ervan is weggenomen, waardoor er een leeg, levenloos omhulsel overblijft dat door sommigen wordt uitgebuit. Wat we daarom van godsdienst waarnemen is op een zo smakeloze manier gemangeld tussen politieke aspiraties van ideologische demagogen en de ego’s van individuen, dat het residu hiervan een complete aanfluiting is van de nobele idealen die godsdiensten eens op deze aarde hebben gevestigd. Godsdienst is een werktuig voor zelfbevordering geworden in plaats van een werktuig voor innerlijke vooruitgang.
Dit wordt ook weerspiegeld in het menselijke gedrag, want menselijke gedrag verraadt gemakkelijk iedere oppervlakkige aanspraak op vroomheid. We kunnen waarnemen dat moreel gedrag, een manifestatie van de menselijke overtuiging, snel aan het verdwijnen is. Als aldus de uiterlijke expressie van de godsdienst verdwijnt, dan is dit een zeker teken dat de innerlijke strijd van het geweten zijn deugdzame werking verliest en spoedig zal imploderen in een niets. Zulk een microkosmische catastrofe heeft grote gevolgen voor de macrokosmische toekomst van de mensheid.
De haast om uit deze calamiteit voordeel te behalen is maar al te duidelijk en vormt een parodie van grote omvang. Zij begraaft ware godsdienst onder grote aantallen geestelijken die er aanspraak op maken zijn integriteit te beschermen. Hun geloof is zo afgedwaald van de zuivere oorsprong van godsdienst dat zij niet het hoofd kunnen bieden aan zowel wetenschappelijk onderzoek, als de menselijke rede. Dit is in zichzelf voldoende bewijs voor hun afdwalen, en de hieruit voortvloeiende verandering in trouw, van trouw aan georganiseerde godsdienst naar trouw aan atheïsme en agnosticisme lijkt in de lijn der verwachting te liggen. Rede dwingt iemand te aanvaarden of te verwerpen, en ook godsdienst kan aan dit zwaard des oordeels dat op alle menselijke acties van toepassing is, niet ontsnappen. Of men dit nu het resultaat van evolutie noemt, of een goddelijke gift, het feit blijft dat dit werktuig van de rede ertoe strekt de mens tot voordeel te zijn. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke boodschappen en leerstellingen van godsdiensten tenminste de menselijke rede moeten hebben bevredigd, anders zouden zij weinig aanhangers hebben verworven en slechts korte tijd hebben bestaan. De diepe waarheid en overeenstemming van de oorspronkelijke godsdienstige leerstellingen met de menselijke natuur kan vandaag worden afgemeten aan de invloed die zij zelfs nu uitoefenen, ondanks het feit dat zij door mensenhanden en de tand des tijds zijn aangetast. Hoewel veel hedendaagse godsdiensten slechts een enkele vonk van zulke waarheid te zien geven, is het toch deze vonk die vandaag mensen aantrekt. De woorden van godsdienstige geschriften en van de profeten zijn immens aantrekkelijk door hun waarheid, en het is deze waarheid die door opportunisten en anderen wordt afgetapt en wordt aangeboden tezamen met louter vergulde aanbiedingen onder het vernis van godsdienstige dogma’s. Dit herinnert ons aan het soefi gezegde:
“Het is slechts omdat er zoiets is als echt goud, dat de mensen worden bedrogen door hun namaak.”
Maar hoe staat het met het ware goud, de werkelijke geestelijke schatten? Zijn zij voorgoed verloren? Zulk een situatie zou irrationeel zijn. Als de mens vandaag bestaat, bestaat ook zijn Schepper, en als de mens leiding nodig heeft dan zal zijn Schepper deze zeker uit Zijn barmhartigheid verschaffen. Als voor dit tijdperk een profeet is gezonden, dan zal hij zeker dezelfde kracht van logica in zijn argumenten tonen als de profeten vóór hem deden. Zijn boodschap moet ook rationeel zijn en de menselijke natuur aanspreken. Hij moet ook mensen rondom zich verzamelen ten teken van zijn waarachtigheid, en zijn gemeenschap moet tegen alle tegenstand weerstand bieden en verder moet haar gedrag een afspiegeling zijn van haar innerlijke overtuiging en de waarheid van haar geloof. Zulk een gemeenschap moet een beroep doen op de menselijke logica en het moet dus slechts zinvol zijn deze gemeenschap te volgen.